GAMBIA

Net als de laatste mooie najaarsdagen van 2018  in ons kikkerlandje ten einde zijn, komen we een goede last-minute aanbieding naar Gambia tegen. Daar is juist de regentijd voorbij en de droge, zonnige periode begonnen. Een goede timing om met Corendon vanuit Maastricht naar de 'Smiling Coast' te vliegen. In deze toeristische slogan wordt de vriendelijkheid van de Gambianen samengevat, want ze weten dat hun land sterk van het toerisme profiteert.

Wij weten dat we hier niet moeten zijn voor monumentale bouwwerken of een gevarieerd landschap,  wat ons trekt zijn de beloften van zon, zee, mooie stranden, een vriendelijke bevolking en het West Afrikaanse leven van alledag. 

Natuurlijk blijven we niet hangen aan de kust en willen we ook verder landinwaarts het merkwaardige staatkundige bedenksel dat The Gambia is, gaan bekijken. 

 

Gambia dankt zijn bestaan aan het kolonialisme van vorige eeuwen. De Britten wilden controle hebben over de Gambiarivier en het land aan weerszijden ervan, terwijl de Fransen het veel grotere Senegal, dat geheel om Gambia heen ligt, aan hun bezit toevoegden. Samen met buurland, dat Gambia als het ware in een innige omhelzing vast heeft, vormt het Senegambia.

Toen we twee jaar geleden een bezoekje brachten aan Senegal, heerste er onrust in Gambia vanwege de verkiezingen. Onze plannen voor een bezoekje aan Gambia zijn daarom destijds in de ijskast gezet en beperkt tot Senegal. De wereld hield even de adem in, toeristen werden geëvacueerd en veel mensen verlieten het land. 

Voormalig president Jammeh verloor in december 2016 de verkiezingen, maar de dictator weigerde mee te werken aan een vreedzame machtsoverdracht. Pas na internationale druk en het plunderen van de schatkist verliet Jammeh eind januari 2017 het land, samen met enkele miljoenen dollars die toebehoren aan de staat. Gelukkig is er alsnog zonder bloedvergieten plaats gemaakt voor de nieuwe president Adama Barrow en is de overdracht met een sisser afgelopen. 

Nu de rust weer volledig is teruggekeerd, is het voor ons de juiste tijd voor een bezoekje aan Gambia.

 

Na iets meer dan zes uur vliegen vanuit Maastricht landen we op Banjul International Airport, een klein vliegveld op slechts een half uurtje rijden van de toeristische kust.

Het hotel waar we de komende week gaan verblijven staat in het toeristische centrum van Kololi, waar we door de Corendonbus volgeladen met Nederlandse toeristen naar toe gebracht worden. De badplaats ligt in het westen van het land, ongeveer op 10km afstand van Banjul, de hoofdstad. Het toeristencentrum bestaat eigenlijk uit maar twee straten met diverse strandhotels, bars en restaurants met terrassen. Alle nuttige voorzieningen bij elkaar gegroepeerd, ideaal voor een onbezorgde zonvakantie. Het strand met vele strandtentjes is goed voor lange strandwandelingen en zowel overdag als 's nachts is er genoeg te doen in het straatje dat de Senegambia Strip genoemd wordt. Het strand biedt fijn zand, verkopers van snuisterijen, vrouwen die je tegen betaling een Afrikaanse haardracht aanmeten, fruitsapstalletjes en warm zwemwater. Bij de grote hotels zijn bewaakte stukken strand en worden de zwemcondities in de gaten gehouden, regelmatig wappert een rode vlag, de Atlantische Oceaan kan behoorlijk tekeergaan en heeft soms gevaarlijke onderstromen. Veel restaurants hebben een Nederlandse kaart met bitterballen, kroketten en pannenkoeken of zelfs Nederlandse eigenaars. 

Maar natuurlijk zijn we hiervoor niet gekomen, het is vooral een goed uitgangspunt om het kleine landje verder te ontdekken.

Omdat het bloedheet is met meer dan 35 graden, willen we eerst even acclimatiseren en luieren aan het strand. Na een dag gaat dit vervelen en pakken we een taxi om er op uit te trekken. Die rijden af en aan; officiële taxi's zijn geel met groen en de toeristentaxi's geheel groen en vaak in een wat betere staat. Maar de meeste zijn  oude, rammelende, versleten, gedeukte roestbakken en voor de eigenaar een kostbaar bezit. Het lijkt wel of er in Gambia meer taxi's dan gewone auto's rondrijden en dat is waarschijnlijk ook zo. Vaak hebben mensen hier twee banen en iemand die in het gelukkige bezit is van een auto wil die dan ook zo rendabel mogelijk maken. Op zich niet zo gek, maar de 'officiële' taxichauffeurs hangen een groot deel van de week bij elkaar werkeloos te wachten op klandizie of toeristen lastig te vallen om ze zo ver te krijgen voor een veel te hoge prijs in te stappen. Alhoewel voor de toeristentaxi's  een bord staat met 'vaste' tarieven, blijkt al gauw dat je met beide taxi's in onderhandeling kunt want bij beiden ontbreekt de meter. Dat in eerste instantie aan een toubab een veel te hoge prijs wordt gevraagd komt helaas mede doordat tal van toeristen vanaf de hotelgebieden klakkeloos de vastgestelde en veel te hoge prijzen betalen. Chauffeurs moeten hier veel standgeld betalen, wat de prijzen ook danig opgevoerd heeft. 

Alhoewel we natuurlijk tot de doelgroep behoren, voelen we ons niet zo aangetrokken tot de groene toeristentaxi. 

Er rijden ook busjes rond, die hier jelly-jelly genoemd worden en steevast propvol zijn met mensen en allerlei -soms nog levende- handelswaar. Deze busjes rijden vaak korte afstanden, zodat je om een kilometer of 15 vooruit te komen diverse keren over moet stappen. Het kost ons ditmaal te veel tijd om uit te puzzelen welke bus waar naar toe gaat en we bezwijken voor de luxe van een eigen auto met chauffeur.  Niet in de laatste plaats om een bijdrage te leveren aan de werkgelegenheid. We gaan daarom in zee met een van de vele gele taxi's en komen een prijs van 800 dalasi (zo'n kleine € 15,00) overeen voor een rondje Bakau, Serrekunda en Banjul. De benzineprijzen zijn behoorlijk hoog en we gunnen de vriendelijke chauffeur ook een redelijke prijs.

 

 

 

SEREKUNDA

Serekunda was vroeger een verzameling kleine dorpen, die in de loop der jaren aan elkaar gegroeid zijn tot de huidige stad die momenteel de grootste van het land is. De stad steekt ook wat inwonertal betreft met kop en schouders boven de andere Gambiaanse steden uit. Betrouwbare statistieken zijn er niet, maar de schattingen over het inwonertal lopen uiteen van meer dan 150.000 tot 350.000 inwoners, afhankelijk van de vraag of je de kustplaatsen Bakau, Fajara, Kotu en Kololi als voorsteden van Serekunda beschouwt. De stad trekt nog dagelijks immigranten van het verdrogende platteland en vanuit andere landen in de regio. Vooral jonge mensen komen af op de bedrijvigheid in en rond het marktgebied en in de industriewijk.

Serekunda is door de afwezigheid van monumenten vooral interessant om er het echte, schijnbaar chaotische Afrikaanse stadsleven mee te maken. Het hart van het drukke centrum is het labyrint van smalle, deels overdekte straatjes met de markt. Hier tref je alle handelswaar die er maar in West Afrika te krijgen is, van verse vis, vruchten van de baobab tot cassettebandjes, televisies en prachtige katoenen doeken. Je loopt er zelfs de kans je oude schoenen of T-shirts tegen te komen die je thuis met de zak van max mee hebt gegeven.

 

BANJUL

Vanuit Serekunda bereiken we Banjul over de snelweg , het enige stuk vierbaansweg in Gambia. Enkele kilometers buiten de stadsgrenzen vormt Oyster Creek de begrenzing van wat nog tot het grondgebied van Banjul gerekend kan worden. De kreek wordt overspannen door Denton Bridge, de slagader van de hoofdstad.

Een afslag bij de brug leidt naar de aanlegplaats van de boten waarmee toeristische vistrips op de Atlantische Oceaan en in het mangrovegebied onder de stad gemaakt kunnen worden en er is een resort.

Even verderop is de grote gevangenis van Banjul te zien, Mile 2 prison geheten, een afschrikwekkend oord waar je maar beter nooit terecht kunt komen.

Onze taxichauffeur vertelt dat alle rassen en geloven in Gambia vreedzaam samenleven, alleen na de dood wordt er verschil gemaakt in geloofsovertuiging. 

Dan worden ze op de verschillende begraafplaatsen te rusten gelegd, de een islamitisch, de ander christelijk. Het onderscheid tussen de twee kerkhoven is direct duidelijk: tulbanden versus kruisen op de grafstenen.

Niet ver na de begraafplaatsen start de aaneengesloten bebouwing van Banjul. In het midden van een verkeersplein staat de in 1996 gereedgekomen triomfboog voor Jammeh, de zelfbenoemde voormalig leider van de natie. De boog is de toegangspoort tot de stad en heet Arch 22, naar de datum van Jammehs staatsgreep. Aan dit hoogste en overbodigste bouwwerk van Banjul, hing een prijskaartje van 10 miljoen dalasi. Toch jammer dat gekozen of door een staatsgreep aan de macht gekomen Afrikaanse staatshoofden het vaak nodig vinden een megalomaan eerbetoon voor zichzelf op te richten. Het geld dat ermee over de balk wordt gegooid zou zoveel beter gebruikt kunnen worden dan aan dit monster zonder waarde.

We nemen de weg naar het zuidelijke deel van Banjul, om een kijkje te nemen naar de bedrijvigheid op de terminal van de veerboot naar Barra. Een interessante plek, ook als je niet naar de overkant wilt. Rond de aankomst en vertrek van een boot vormt de terminal een echte Afrikaanse microkosmos. Passagiers vanuit alle windstreken wachten er met grote balen bagage,  met geiten of met bundels kippen aan de poten samengebonden. Ertussendoor lopen kinderen en volwassenen met frisdrank, zakjes pinda's en andere etenswaren te leuren, terwijl hier en daar een havenofficial nodeloos gewichtig loopt te doen. Af en toe sturen ze de rij wachtende auto's om onduidelijke reden naar een andere plek, waarna er een moeizaam en overbodig gemanoevreer volgt. 

De kuststreek langs de Atlantische Oceaan ten zuidwesten van Banjul is het toeristische hart van Gambia. De plaatsen Bakau, Kotu en Kololi zijn de centra waar de grote toeristenhotels langs de zandstranden staan en waar een concentratie aan restaurants, cafés, discotheken, kantoortjes van touroperators en souvenierwinkels ontstaan zijn.

Aan de andere kant van Bakau leidt een zandweg tussen de armoedige compounds door naar de krokodillenvijver van Kachikally. Het is een van de drie heilige krokodillenvijvers in Gambia. De krokodillen onlenen hun heilige status aan het geloof dat ze geluk brengen. Kinderloze vrouwen kunnen zich in een klein betonnen hokje achter de vijver wassen met het water, waarmee ze hun kans op nageslacht aanzienlijk vergroten, zo schijnt het. 

Ook sportlieden, zakenmensen en politici die vrouwe Fortuna aan hun zijde willen, kunnen haar bij de vijver om gunsten smeken.

De krokodillen hebben geen schoothondjesformaat. Het zijn forse beesten met vervaarlijke tanden, die her en der verspreid in het zonnige deel voor de gemetselde vijver of in de schaduw liggen te rusten. Je kunt er zonder al te veel risico tussendoor lopen of overheen stappen, want ze schijnen gevoerd te worden om ze bij de vijver te houden. Er is ook nog een klein etnografisch museum met een verzameling authentieke gebruiksvoorwerpen en muziekinstrumenten.

Net voor Brikama ligt de plaats Lamin, waar we een afslag nemen die eerst door de compounds leidt en vervolgens het open veld door naar het krekengebied langs de Gambiarivier. Aan het einde van de onverharde weg ligt de lamin Lodge, een idyllische plek in het groen van de mangroven.

De meeste bezoekers van Gambia zullen er vroeg of laat wel komen, want veel excursies doen de befaamde lodge aan. Het houten bouwsel met daken van palmbladereren staat schilderachtig op palen boven de Lamin Bolong, een van de grootste magrovekreken bij de monding van de Gambiarivier. Bij aankomst bereiken we bouwvallig uitziende lodge over een houten looppad tussen de mangrovebegroeiing door. 

Er is een restaurant, overnachtingsmogelijkheden en er worden boottochtjes door de mangrove aangeboden, waar wij nu geen gebruik van maken. We gaan verderop een rondje langs Baobab Island varen waar we wat minder toeristen verwachten.

SITA JOYEH - BAOBAB ISLAND

In de Gambia rivier liggen diverse eilandjes die vaak gebruikt worden voor het toerisme, Sita Joyeh, wat in het Mandinka Baobab betekent, is er een van. Nog lang niet zo bekend als de Lamin lodge, maar desondanks -of beter gezegd dankzij- zeker niet minder idyllisch. Integendeel. 

Aan de Transgambia highway, een 15-tal kilometers voorbij Brikama, ligt het dorpje Kulori. We rijden een stuk over de onverharde weg door het dorpje langs de compounds tot aan een uitloper van de rivier. Op een eilandje, midden in de moerassen, ligt de Sita Joyeh Lodge: Baobab Lodge. De lodge met restaurant ligt op het eiland omgeven door 35 indrukwekkende baobabs.

Het eiland is lange tijd slechts bezocht geweest door oestervissers. Zo’n 300 jaar geleden werd het verlaten door de laatste bewoners: de Bianuka’s, een stam van het Jolavolk. In 2000 besloot men er een luxe lodge te bouwen.  Dit ging even goed, totdat president Jammeh hier lucht van kreeg. Hij stuurde het leger op het eiland af en het werd een militaire basis. De militairen sloopten de lodge en namen alle bruikbare bouwmaterialen van de deuren tot de airco's in beslag. 

Volgens de officiële lezing omdat het eiland gebruikt werd voor drugstransporten.

Nadat de nieuwe president aan de macht kwam heeft de Zweeds-Gambiaanse eigenaar van het eiland middels rechtszaken het eiland weer terug gekregen en momenteel is men bezig met de wederopbouw van de lodge.

Het eiland is niet gemakkelijk te vinden, maar als onze chauffeur enkele keren navraag heeft gedaan bij de dorpsbewoners zien we plotseling een bord staan. Even later staan we voor de aanlegsteiger met aan de overkant het eiland, dat er zo vanuit de verte verlaten uitziet. Hoe komen we nu de rivier over?

Daar weet de chauffeur wel raad mee, hij roept even naar de overkant en daar springt meteen iemand in een piroque om vervolgens onze kant op te varen.

Na even twijfelen of we het wel aandurven om in dit wiebelende bootje te stappen, wagen we het er toch maar op. Wie zien ons al met fotocamera en al in het water van de rivier liggen...…  

Gelukkig gaat het goed en even later staan we op het eiland tussen de prachtige baobabs. De jongen die ons heeft opgepikt en overgevaren blijkt niet alleen bootsman, maar ook receptionist, gids en manager van de lodge te zijn. De vriendelijke en deskundige jongen laat ons het hele eiland zien en weet veel te vertellen over de natuur en de historie. 

Met een motorboot die er wat stabieler uitziet als het kleine bootje, maken we een tochtje rond het eiland door de mangroven. Er schijnen veel vogels te zitten, maar waarschijnlijk door het lawaai van de motor, laten ze zich niet echt in groten getale spotten.

Het is een prachtplek om te relaxen en helemaal tot rust te komen midden in de schitterende natuur in de mooie lodges, maar om niet opgegeten te worden door de muggen vertrekken wij aan het einde van de middag weer richting ons strandhotel.

 

Gambia heeft met zijn oppervlakte een grootte van ongeveer een derde van Nederland. Het grondgebied ligt aan weerszijden van de Gabiarivier, een van de best bevaarbare rivieren van West Afrika. Wat de Nijl is voor Egypte, is de Gambiarivier voor The Gambia. Door de eeuwen heen is ze de levensader van het land geweest. Het landschap is vrij saai en weinig afwisselend, met erg vlakke, laaggelegen landen. Gambia is nog platter dan Nederland, het hoogste punt bevindt zich minder dan 40m boven de zeespiegel. De grond bevat zand met ijzeroxide, dat er de kenmerkende oranjerode kleur aan geeft. Deze bodemsoort is buitengewoon geschikt voor de verbouw van pinda's. Naast de mangrovegebieden zijn er steppe en savannes waar de vegetatie bestaat uit lage kruiden, korte grassen, doornstruiken, acacia's, baobabs en palmen in de kuststrook.

TANJI

Een kilometer of 10 ten zuiden van de toeristische kust ligt de grootste vissersplaats van Gambia, met veel visrokerijen, visdroogrekken en pirogues op het strand. Aan de andere kant van de weg ligt Ghanatown, een vissersdorp dat al enige generaties door Ghanese vissers en vishandelaren bewoond wordt. De voornaamste inkomstenbron is direct herkenbaar aan de hutten waar vis gerookt wordt en de talloze rekken buiten waarop vis in de zon te drogen ligt. Nog steeds wordt het grootste deel geëxporteerd naar het oorspronkelijke thuisland Ghana.

 

BAKAU

Bakau bestaat uit twee delen: Hoog Bakau en Laag Bakau. Het hooggelegen deel ligt op de rotsen bij de oceaan, langs de kust vanaf Cape point. De kust zelf bestaat hier uit enkele mooie stranden, genesteld tussen de rotspartijen. Een groot deel van de kaap wordt door enkele hotels en fraaie onderkomens van talrijke buitenlanders en vermogende Gambianen in beslag genomen.

Aardig is een rondje door de botanische tuin, die in de koloniale tijden aangelegd werd. 

Tegenover de botanische tuin, verder het binnenland in ligt Laag Bakau. Een armoedig oord dat bestaat uit eenvoudige, meest golfplaten compounds en louche barretjes.

Aan het einde van het hotelgebied is het erg aangenaam wandelen in het Bijilo Forest park, begin jaren negentig ingesteld en onderhouden met Duitse ontwikkelingshulp. Het niet al te grote natuurgebied biedt een behoorlijke variatie aan kust- en andere vegetatie. Er zouden heel wat vogelsoorten te ontdekken zijn en er zwerven ook troepen fluweelapen (green velvets), franjeapen (red colobus) en huzaarapen (patas monkeys) en eekhoorns rond. Helaas hebben we niks van dat alles mogen zien, wellicht hadden we toch beter een gids genomen of op een ander tijdstip terug moeten komen.

Het park herbergt verder een van de laatste natuurlijke populaties van de rhunpalm, een grote palm met waaiervormige bladeren. De natuurlijke populaties elders zijn grotendeels gekapt, aangezien het hout goed en termietenvrij constructiehout is. Het blad wordt gebruikt als dakbedekking. 

De wandelroutes in het park, tot maximaal 4,5 km, zijn goed aangegeven met gekleurde paaltjes en op sommige plekken staan bankjes in de schaduw. 

De entree ligt aan de doorgaande weg, maar vanaf het strand kun je het park ook zo binnenwandelen, een heerlijke afwisseling van een strandwandeling. Een grote plus van de Gambiaanse kust is dat je vanaf de hotelwijk oneindige en afwisselende strandwandelingen kunt maken.

Ook in het Tanji natuurreservaat is het heerlijk wandelen, maar zonder gids zijn ook hier weinig dieren te zien.

Dat geldt eveneens voor het Abuko National Park waar we ook een kijkje hebben genomen. Het bestaat uit een redelijk groot bosgedeelte met een lusvormig wandelpad van ongeveer 3km lengte, dat op de verste punt uitkomt bij een dierentuin die is bedoeld voor de opvang van wilde dieren. Er bevinden zich doorgaans wat hyena's, enkele leeuwen, antilopen en soms chimpansees die later op Baboon Island in de Gambiarivier worden uitgezet. 

Het Abuko National park schijnt een paradijs te zijn voor vogelliefhebbers, want in de dichte begroeiing komen bijna 300 vogelsoorten voor, maar sommige slechts heel incidenteel. 

Ook hier waren wij blijkbaar op het verkeerde moment, de wandeling was de moeite waard, maar dieren of bijzondere vogels hebben we zonder gids niet gezien. Als vogelspotter zijn wij blijkbaar helaas niet in de wieg gelegd, maar van de flora en de mooie wandelingen in de verschillende parken hebben we wel weten te genieten.

Niet zo gek ver van de ingang van het park ligt nog een meertje met wat moeras erbij. Ernaast staat een informatiecentrum met een observatiepost die uitkijkt over het water, waarin diverse reigersoorten, ibissen en waarin grote nijlkrokodillen leven. 

 

 

 

Gambia is een ontwikkelingsland, de economie van het land behoort tot de zwakste ter wereld. Volgens het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties leeft in Gambia 61,3% van de bevolking onder de armoedegrens.

Opmerkelijk is dat vrijwel elke Gambiaan gedag zegt. De inwoners van Gambia zijn over het algemeen vriendelijk ingesteld en zijn daarmee misschien wel de belangrijkste reden voor een bezoekje aan dit land. Bezienswaardigheden zijn er nauwelijks, de Nationaal Parken zijn aardig voor een wandelingetje maar niet bepaald spectaculair en om veel dieren te spotten moet je hier ook niet echt zijn.

Het land is vlak met weinig afwisseling in landschappen, de steden erg rommelig en zelfs de  toeristenstraat Senegambia Strip vond ik weinig gezellig. Echt lokale eethuisjes zijn er nauwelijks en terrasjes zijn buiten het toeristengebied ook amper te vinden. 

Mede omdat vrijwel iedereen wel wat Engels spreekt, is het een gemakkelijk land om te bereizen.  Sinds de nieuwe president aan de macht is, zijn de prijzen van levensonderhoud omhoog gegaan. Maar de mensen durven weer vooruit te kijken en hun mening te uiten. Toch blijft het lastig om in te schatten hoe het dagelijks leven hier werkelijk is, het mooie weer en een vriendelijke lach bedekken veel. Om het kleine land, waar je in één dag doorheen rijdt, werkelijk te leren kennen zijn veel meer reizen nodig. Ik sluit dan ook zeker niet uit dat  er voor ons nog een volgende keer komt!